Terug
Gepubliceerd op 15/10/2025

Besluit  gemeenteraad

do 09/10/2025 - 19:00

Wijziging algemene politieverordening

Aanwezig: Michaël Picquart, voorzitter gemeenteraad
Luc Defraye, Jan Seynhaeve, Hendrik Vanhaverbeke, Mathieu Desmet, Geert Breughe, Lobke Maes, Stijn Tant, Marie De Clerck, Hendrik Libeer, Kevin Defieuw, Filip Daem, Sofie Mol, Bas Surmont, Heidi Craeynest, Charlotte Bonte, Elyn Stragier, Vicky Claeys, Jelle Stragier, Inge Goemaere, Jessica Corty, Liese Vandoorne, Yves Goddeeris, Luc Vanderhaeghe, Viktor Maes, Eva Parmentier, Dennis Bels, Ayrton Buyse, Stefaan Leon, Virginie Vermeersch, Nico Dupont, gemeenteraadsleden
Kurt Parmentier, algemeen directeur

Bijlage 1 bij de algemene politieverordening, technische bepalingen brandveiligheid op publiek toegankelijke plaatsen, wordt gewijzigd.

Feiten, context en argumentatie

De algemene politieverordening, zoals initieel hervastgesteld door de gemeenteraad op 13 december 2013, werd reeds herhaaldelijk gewijzigd. Deze wijzigingen werden gecoördineerd door het college van burgemeester en schepenen (laatst op 14 augustus 2024). Aan de algemene politieverordening zijn ook een aantal bijlagen toegevoegd, die er een integraal onderdeel van uitmaken, waaronder bijlage 1 houdende de technische bepalingen brandveiligheid op publiek toegankelijke plaatsen. Deze laatste bijlage dateert nog uit een prezonaal tijdperk en werd herzien door hulpverleningszone Fluvia. Hulpverleningszone Fluvia was het best geplaatst om deze technische bepalingen voor te bereiden, gelet op de complexiteit en techniciteit van de materie. 
De voornaamste wijziging betreft de capaciteitsbepaling van publiek toegankelijke plaatsen, inclusief de verschuiving van verantwoordelijkheden naar de uitbater/eigenaar van deze gebouwen met betrekking tot de bepaling van de netto-capaciteit ervan.

Hulpverleningszone Fluvia vraagt aan alle gemeenten om deze bepalingen op uniforme wijze over te nemen in de eigen algemene politieverordening. En hoewel het vaststellen van de algemene politieverordening (inclusief bijlagen) een autonome bevoegdheid van de respectievelijke gemeenteraden betreft, is het evident dat uniforme bepalingen ter zake de toepassing, opvolging en advisering door hulpverleningszone Fluvia vergemakkelijkt. Ook voor organisatoren/uitbaters op het grondgebied van hulpverleningszone Fluvia zijn uniforme bepalingen transparanter en makkelijker op te volgen. 
De meeste gemeenten binnen de hulpverleningszone hebben ondertussen deze bepalingen opgenomen in hun algemene politieverordening (of bijlagen).

Er wordt voorgesteld om deze bepalingen ook integraal op te nemen als bijlage bij de algemene politieverordening.

Het voorstel van wijziging van de algemene politieverordening werd voorgelegd aan het jeugdoverleg.

Vorige beslissingen
  • Beslissing van de gemeenteraad van 13 december 2013 en latere wijzigingen: algemene politieverordening.
Hogere regelgeving
  • Decreet lokaal bestuur, in het bijzonder artikel 40, §3 en artikel 41, 2de lid, 2°.
  • Nieuwe gemeentewet, in het bijzonder artikel 119, 119bis en artikel 135, §2.
  • Wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties.
  • Omzendbrief van 22 juli 2014 waarbij uitleg verschaft wordt bij de nieuwe regelgeving aangaande de gemeentelijke administratieve sancties.
  • Koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen en latere wijzigingen.
Publieke stemming
Aanwezig: Michaël Picquart, Luc Defraye, Jan Seynhaeve, Hendrik Vanhaverbeke, Mathieu Desmet, Geert Breughe, Lobke Maes, Stijn Tant, Marie De Clerck, Hendrik Libeer, Kevin Defieuw, Filip Daem, Sofie Mol, Bas Surmont, Heidi Craeynest, Charlotte Bonte, Elyn Stragier, Vicky Claeys, Jelle Stragier, Inge Goemaere, Jessica Corty, Liese Vandoorne, Yves Goddeeris, Luc Vanderhaeghe, Viktor Maes, Eva Parmentier, Dennis Bels, Ayrton Buyse, Stefaan Leon, Virginie Vermeersch, Nico Dupont, Kurt Parmentier
Voorstanders: Luc Defraye, Jan Seynhaeve, Hendrik Vanhaverbeke, Mathieu Desmet, Geert Breughe, Lobke Maes, Stijn Tant, Marie De Clerck, Hendrik Libeer, Kevin Defieuw, Filip Daem, Sofie Mol, Bas Surmont, Heidi Craeynest, Charlotte Bonte, Elyn Stragier, Vicky Claeys, Jelle Stragier, Inge Goemaere, Jessica Corty, Liese Vandoorne, Yves Goddeeris, Luc Vanderhaeghe, Viktor Maes, Michaël Picquart, Eva Parmentier, Dennis Bels, Ayrton Buyse, Stefaan Leon, Virginie Vermeersch, Nico Dupont
Resultaat: Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.
Beslissing

Artikel 1

Bijlage 1 houdende de technische bepalingen brandveiligheid op publiek toegankelijke plaatsen bij de algemene politieverordening zoals goedgekeurd door de gemeenteraad op 13 december 2013 en gewijzigd door de gemeenteraad op 12 december 2014, 13 maart 2015, 12 februari 2016, 8 december 2017, 13 november 2020, 8 oktober 2021, 10 november 2022, 20 april 2023, 12 oktober 2023, 8 februari 2024 en 13 juni 2024 wordt integraal vervangen als volgt:

BIJLAGE 1: TECHNISCHE BEPALINGEN BRANDVEILIGHEID OP PUBLIEK TOEGANKELIJKE PLAATSEN

VOORAFGAAND
Toepassingsgebied
De hiernavolgende artikelen zijn van toepassing op de publiek toegankelijke locaties zoals een gebouw, een plein, een tent op het grondgebied van de gemeente.
Het algemeen deel is steeds van toepassing. Bijkomend zijn er bepalingen van toepassing ingeval van nachtbezetting of bij tijdelijke constructies.

Definities
Voor nadere toelichting van de terminologie die gebruikt wordt in onderhavige artikelen, wordt verwezen naar het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen (en latere wijzigingen).

  • Gebouw: een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte, geheel of gedeeltelijk omsloten met wanden.
  • Open gebouw of tent: een gebouw of tent wordt als open beschouwd bij ten minste 50% volledig open buitenwanden.
  • Theoretische capaciteit: de maximale capaciteit die op een bepaalde plaats infrastructureel aanwezig kan zijn, rekening houdend met de regels uit artikel 1.4 en artikel 1.8.1 inzake uitgangen (aantal, plaats, breedte én karakteristieken) en inzake oppervlakte (bruto, t.t.z. zonder aanwezigheid van andere dan de normale vaste objecten). 
  • Veiligheidscapaciteit: de kleinste waarde van capaciteit op een bepaalde plaats en naar aanleiding van algemeen of specifiek gebruik, bepaald door a en b:
    a. De netto bruikbare oppervlakte (na aftrek van alle voorwerpen zoals tenten, podia, vestiaire, etc. – losse tafels en stoelen dienen hierbij niet afgetrokken)
    b. De totale evacuatiebreedte van de vrije en conforme uitgangen.
  • Kamerwoning: locatie met nachtbezetting waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden OF gebouwen met (slaap-)kamerverhuur.
  • Nieuwe kamerwoning: elke kamerwoning die een omgevingsvergunning aanvraagt vanaf de datum van inwerkingtreding van dit reglement.
  • Parkeerruimte: plaats waar volgende voertuigen gestald kunnen/mogen worden: gemotoriseerd voortbewegingstoestel, gemotoriseerd rijwiel, bromfiets, motorvoertuig.

Andere wetgeving of regels
Dit reglement doet geen afbreuk aan andere wetgeving, zoals de Codex Welzijn, ARAB, AREI, Vlarem, …
Voor nieuwe gebouwen gelden naast de bepalingen in dit reglement ook de federale basisnormen uit het koninklijk besluit van 7 juli 1994 en latere wijzigingen (hierna: ‘Basisnormen’). Deze kunnen afwijkend/strenger zijn dan de hieronder vermelde bepalingen.

Afwijkingen
Afwijkingen op dit reglement dienen gefundeerd door middel van een risicoanalyse met bijhorende en uitgewerkte veiligheidsmaatregelen, afgeleverd door de bevoegde instantie en gevalideerd door de burgemeester.

1. DEEL ALGEMEEN
1.1 TOEGANKELIJKHEID
De publiek toegankelijke locatie moet bereikbaar zijn voor het brandweermaterieel volgens volgende leidraad (afwijkingen enkel mogelijk mits overleg met de brandweer of mits aangetoond met een positieve proef):
- doorgang 4 m breed en 4 m hoog;
- draaicirkels: binnenstraal van 11 m en een buitenstraal van 15 m;
- een draagvermogen dat de toegang en werking van brandweervoertuigen waarborgt;
- minstens 1 gevel bereikbaar, met uitzondering voor gelijkvloerse locaties waarbij de brandweervoertuigen zich moeten kunnen opstellen tot op min. 60 m.
De toegangswegen en opstelplaatsen moeten vrijgehouden worden voor de hulpdiensten.
De aanwezige hydranten, waterwinplaatsen en gasafsluiters moeten steeds vrij en bereikbaar zijn.

1.2 INPLANTING
De publiek toegankelijke locatie moet van de aanpalende gebouwen en locaties van derden ofwel minstens 4 m verwijderd zijn ofwel gescheiden zijn door wanden van metselwerk of beton of brandveilige bouwelementen EI60. Verbindingen kunnen enkel via zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een minimale brandweerstand EI130. Derden hebben hun eigen evacuatiemogelijkheden op dezelfde manier brandveilig gescheiden. 
Daar waar brandveilige scheidingen vereist zijn, mogen de doorvoeringen de brandweerstand niet nadelig beïnvloeden.
Voor de door de overheid toegestane tijdelijke uitbatingen kan mits akkoord van de eigenaar aanvaard worden
- ofwel leegstand van de aangrenzende ruimtes;
- ofwel een totale bewaking, menselijk en/of technisch, in alle aangrenzende ruimtes én deze die ermee in verbinding staan.

1.3 CONSTRUCTIE
De stabiliteit van het gebouw met 1 bouwlaag (gelijkvloers) wordt verzekerd door een constructie R30 of vervaardigd uit metselwerk of beton. Voor gebouwen met meerdere bouwlagen is dit minstens R60 of constructie uit metselwerk of beton.
Wanneer dit niet aantoonbaar is, kan een branddetectie-installatie aanvaard worden van het type totale bewaking met doormelding 24/7.
In geval van een open gebouw vervallen de bouwkundige structurele eisen bij brand.

1.4 EVACUATIE
Uitgangen zijn minimum 80 cm breed. Voor gebouwen van voor 1972 volstaan uitgangen van minimum 70 cm breed. De vrije hoogte moet een vlotte evacuatie garanderen. Dit principe geldt voor deuren, gangen en trappen.
De totale breedte van de uitgangen wordt bepaald aan minstens 1 cm per persoon.
Het totaal aantal cm breedte vormt de theoretische evacuatiecapaciteit. Voor gebouwen onderworpen aan de Basisnormen gelden alleen de veelvouden van 60 cm.
Uitgangen bevinden zich in tegenovergestelde zin t.o.v. elkaar en gelijkmatig verdeeld.
Als (nood)uitgang kunnen alleen deuren aanvaard worden. Poorten tellen enkel wanneer zij in open stand vergrendeld staan (min. 2 m vrije hoogte) of ingevuld zijn met deuren.
De uitgangen kunnen onmiddellijk en gemakkelijk geopend worden bij brand of paniek en leiden rechtstreeks naar buiten of naar een veilige plaats. De maximale loopafstand tot de (nood)uitgangen bedraagt 45 m.
Vanaf een bezetting hoger dan 50 personen draaien alle (nood)uitgangen open in vluchtzin of moeten in geopende stand worden geblokkeerd bij bezetting. Uitzondering wordt gemaakt voor één enkelvoudige inkomdeur indien deze op een openbaar terrein uitkomt.
Voor en achter de deuren die naar buiten leiden, mag niks geplaatst worden die de evacuatie kan hinderen.
Buiten dient men zich te kunnen verwijderen naar een veilige plaats, in akkoord met de brandweer.

1.5 BIJZONDERE LOKALEN EN INSTALLATIES
1.5.1 Commerciële en collectieve keukenactiviteiten
De keukenactiviteiten moeten van de rest van het gebouw gescheiden worden door wanden met een minimale brandweerstand EI60 of metselwerk of beton en verbindingsdeuren zijn zelfsluitend of bij brand zelfsluitend met een minimale brandweerstand EI130.
Wanneer de keukenactiviteiten niet brandwerend gescheiden zijn ten opzichte van de aangrenzende verbruiksruimte, dan dient elk vast gemonteerd frituurtoestel voorzien van een vaste automatische blusinstallatie die gekoppeld wordt aan een toestel dat de toevoer van energie van het frituurtoestel onderbreekt. In voorkomend geval dient het geheel van keuken met verbruikszaal brandveilig gecompartimenteerd van de rest, cfr. voorgaand voorschrift.
In publiek toegankelijke ruimtes mogen voedselbereidingen met losse huishoudelijke toestellen (= niet vast gemonteerd) enkel elektrisch. Los opgestelde elektrische friteuses kunnen enkel in een ander lokaal, een andere tent of buiten. Losse toestellen op gas kunnen enkel buiten of in een andere tent op minstens 4 m van de publiek toegankelijke ruimte.
Het deksel van elke friteuse dient onmiddellijk beschikbaar te zijn én een blusdeken dient in de nabije omgeving opgehangen te zijn.

1.5.2 Gasinstallatie
Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

1.5.3 Elektrische installatie
Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

1.5.4 Verwarming
Binnen kunnen enkel vaste toestellen toegelaten worden.
Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.
Elk verwarmingstoestel moet veilig opgesteld zijn.
Verwarmingstoestellen met verbranding moeten aangesloten zijn op een schoorsteen.

1.6. VEILIGHEIDSUITRUSTING
1.6.1 Pictogrammen in het kader van evacuatie
De plaats en de richting voor alle uitgangen en nooduitgangen moeten aangeduid worden met reglementaire pictogrammen die van hetzelfde type zijn binnen eenzelfde gebouw.

1.6.2 Veiligheidsverlichting
De inrichting moet uitgerust worden met een veiligheidsverlichting die een voldoende lichtsterkte heeft om een veilige evacuatie te verzekeren. Deze verlichting moet onmiddellijk in werking treden bij een stroomonderbreking en een autonomie van één uur hebben.

1.6.3 Melding, waarschuwing en alarm
De melding van ontdekking of detectie van brand moet onmiddellijk aan de brandweerdiensten kunnen worden doorgegeven via een meldingstoestel.
Waarschuwing en alarm is verplicht:
- bij een gebruikte publiek toegankelijke ruimte van meer dan 100 m²;
- bij meerdere voor publiek toegankelijke, van elkaar gescheiden lokalen of ruimten.
De waarschuwing- en alarmseinen of -berichten moeten door alle betrokken personen kunnen opgevangen worden en mogen niet met elkaar noch met andere seinen verward kunnen worden.

1.6.4 Branddetectie
Indien branddetectie vereist is, dan wordt een passende automatische installatie van het type totale bewaking bedoeld, ontworpen en uitgevoerd volgende de regels van goed vakmanschap.
Waar doormelding vereist is, dient dit automatisch via een overwaakt systeem met meldkamer (24/7 bewaking).

1.6.5 Blusmiddelen
Er moet minstens een aangepast blustoestel opgehangen worden met een minimuminhoud van 1 bluseenheid per 150 m² vloeroppervlakte en per bouwlaag. Dit toestel moet goed bereikbaar zijn en voorzien worden van een reglementair pictogram.
Een blusdeken dient in de nabije omgeving van de kookinfrastructuur opgehangen te zijn.

1.7 BRANDVEILIGHEID
1.7.1 Bouwmaterialen, bekledingen en versieringen
Alle aangebrachte bouwmaterialen, bekledingen en versieringen mogen geen bijzonder risico voor de (brand)veiligheid met zich meebrengen.

1.7.2 Open vuur
Elke vorm van open vlam (sfeervuren en vuuranimatie, pyrotechnische en speciale effecten) is in gesloten publieke ruimtes verboden, tenzij door de eigenaar, uitbater of organisator de nodige maatregelen zijn genomen horende bij een risicoanalyse, voor te leggen aan bevoegde personen.

1.8 UITBATINGSVOORSCHRIFTEN
1.8.1 Bezetting
De bezetting dient door de uitbater bepaald te worden, rekening houdend met:
a) Aantal (nood)uitgangen:
- min. 1: tot max. 50 personen
- min. 2: tot max. 500 personen
- min. 3: tot max. 1 000 personen
- min. (2+N): tot max. N-duizend personen (N = geheel cijfer > 0).

b) Uitgangsbreedte:
De totale breedte van de uitgangen bedraagt minstens 1 cm per persoon.
Voor gebouwen sinds het KB van 7 juli 1994 en latere wijzigingen (Basisnormen) gelden enkel gehele veelvouden van 60 cm.
De breedte van trappen:
- trappen dalend = 1,25 cm/persoon
- trappen stijgend = 2 cm/persoon.
Enkel rechte trappen worden aanvaard als evacuatietrap voor het publiek.
De bezetting op basis van de uitgangsbreedte bepaalt de theoretische capaciteit.

c) Oppervlakte:
- gebouwen die niet voldoen aan de Basisnormen: 1 persoon/m² netto oppervlakte
- gebouwen die voldoen aan de Basisnormen: 2 personen/m² netto oppervlakte
- tenten niet gekeurd door een keuringsorganisme: 1 persoon/m² netto oppervlakte
- tenten gekeurd door een keuringsorganisme: 2 personen/m² netto oppervlakte
- buitenruimte: 2 personen/m² netto oppervlakte.
De bezetting op basis van de netto oppervlakte (= na aftrek van alle voorwerpen, zoals tenten, podium, vestiaire, … - oppervlaktes met vast gemonteerde zitplaatsen vormen een afzonderlijk gedefinieerde capaciteit) én effectief vrije en bruikbare uitgangen (cfr. artikel 1.4) dient vergeleken te worden met voormelde theoretische capaciteit. De kleinste waarde geldt en wordt de veiligheidscapaciteit genoemd.
De veiligheidscapaciteit moet door de uitbater steeds kunnen voorgelegd worden aan de bevoegde instanties.
De organisator/uitbater moet bewaken dat de veiligheidscapaciteit niet overschreden wordt.

1.8.2 Veiligheidsinstructies en brandweerinformatie
Alle medewerkers moeten duidelijke instructies ontvangen over de taakverdeling bij brand of een ander incident en over het gebruik van brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings- en alarminstallatie, …
De aanwezigen moeten de nodige brandinstructies ontvangen, onder meer wat betreft het bestaan en het gebruik van de verschillende vluchtwegen, de brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings- en alarminstallatie, …
Deze instructies moeten op gepaste wijze kenbaar gemaakt worden.
Op vraag van de gemeentediensten of de brandweer dienen de instructies aangevuld te worden met een grondplan/inlichtingenfiche die de technische risico’s, veiligheidsuitrusting en evacuatiemogelijkheden verduidelijkt.

1.8.3.Periodieke controles
Een veiligheidsdossier moet voorgelegd kunnen worden aan bevoegde personen. Dit omvat onder meer de periodieke keuringen, verslagen en attesten zoals opgenomen in tabel 1.

1.8.4. Algemeen
Buiten hetgeen voorzien is door deze reglementering, moet de organisator/uitbater op het vlak van de veiligheid alle nodige maatregelen nemen om de personen, aanwezig in de inrichting/op het terrein, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen.

2. DEEL BIJKOMENDE MAATREGELEN BIJ NACHTBEZETTING (KAMERWONEN)
2.1 INDELING EN GEBRUIK (uitzonderingen: zie 2.10)
Locaties met nachtbezetting waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden en gebouwen met (slaap)kamerverhuur – verder genoemd ‘kamerwonen/kamerwoning’ - worden ingedeeld in drie categorieën:
- Categorie 1: de lage gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag < 10 m).
- Categorie 2: de middelhoge gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag vanaf 10 m tot 25 m).
- Categorie 3: de hoge gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag 25 m of meer).
Eventuele private delen dienen mee opgenomen bij de automatische branddetectie-installatie, tenzij dit privaat deel brandveilig gescheiden is van het kamerwonen door wanden met een minimale brandweerstand EI60 of metselwerk of beton, en verbindingsdeuren zelfsluitend of bij brand zelfsluitend zijn met een minimale brandweerstand EI130.

2.2 INPLANTING
Locaties voor nachtbezetting en de bijhorende gemeenschappelijke lokalen mogen slechts grenzen aan andere ruimten met een bestemming vreemd aan het kamerwonen, voor zover ze ervan gescheiden zijn door wanden met EI60 of bestaande uit metselwerk of beton. De deuren in deze wanden moeten een brandweerstand EI130 hebben en (bij brand) zelfsluitend zijn.
Het gedeelte van het gebouw met kamers moet over een toegang beschikken die afgescheiden is van andere ruimten met een bestemming vreemd aan het kamerwonen door wanden en deuren met voornoemde eigenschappen.

2.3 CONSTRUCTIE EN COMPARTIMENTERING
2.3.1 Constructieve elementen
De constructieve elementen die de stabiliteit van het gebouw verzekeren, zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, vloeren en andere essentiële delen die de draagconstructie van het gebouw vormen, moeten ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende vereisten:
- voor de categorie 1: R30;
- voor de andere categorieën: R60;
ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton.
Indien aan bovenvermelde voorschriften niet voldaan wordt, moet het ganse gebouw uitgerust worden met een algemene branddetectie-installatie type totale bewaking met doormelding (24/7 bewaking).

2.3.2 Compartimentering algemeen
Iedere bouwlaag, die geen normaal evacuatieniveau is, vormt één of meer compartimenten.
De oppervlakte van een compartiment moet kleiner zijn dan 1 250 m².
Een compartiment kan ook gevormd worden door twee opeenvolgende bouwlagen met binnenverbindingstrappen - duplex - als de gecumuleerde oppervlakte van die twee bouwlagen niet groter is dan 1 250 m².
De lengte van een compartiment wordt gedefinieerd als de afstand tussen de twee punten van het compartiment die het verst van elkaar verwijderd zijn. Deze lengte mag niet meer dan 75 m bedragen.
De wanden tussen de compartimenten moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende minima:
- voor de categorie 1: EI30;
- voor de andere categorieën: EI60.
Indien aan bovenvermelde voorschriften niet voldaan wordt, moet de inrichting uitgerust worden met een branddetectie-installatie type totale bewaking met doormelding (24/7 bewaking).
De verbinding tussen twee compartimenten wordt slechts toegestaan bij gebruik van zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met brandweerstand EI130.

2.3.3 Kamerwanden
De verticale wanden zijn in metselwerk of beton of hebben brandweerstand EI60.
De toegang(binnen)deuren tot de kamers moeten brandweerstand EI130 hebben.

2.4 EVACUATIE
2.4.1 Algemeen
De evacuatiewegen moeten oordeelkundig verdeeld worden over het gebouw en een vlugge en gemakkelijke ontruiming van personen toelaten.
Elk compartiment, de kelderverdieping uitgezonderd en voor zover er geen kamers in ingericht worden, moet minstens twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden hebben in geval van brand.
De eerste vluchtmogelijkheid bestaat uit de gebruikelijke toegang (deur, trap).
Aanvaardbare oplossingen voor de tweede vluchtmogelijkheid zijn:
- een tweede binnentrap;
- een buitentrap;
- een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, voor kamers op het gelijkvloers;
- een opendraaiend venster of openschuivend venster per kamer, voor kamers op de 1ste bouwlaag boven het gelijkvloers;
- een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, rechtstreeks of onrechtstreeks via een begaanbare passerelle, afdak of platform aansluitend op een ladder (voor kamers met een kamervloer lager dan 10 m ten opzichte van het maaiveld) of trap (voor kamers met een kamervloer hoger dan 10 m ten opzichte van het maaiveld). Dakvensters moeten van het type zijn die bovenaan scharnieren;
- een opendraaiend of openschuivend venster, per kamer, dat toegankelijk is voor de ladderwagen van de brandweer, voor de inrichtingen van categorieën 1 en 2. Dakvensters moeten van het type zijn die bovenaan scharnieren.

Van de trap en de ladder mag het laatste deel geleed worden of mag vanaf het laatste deel gesprongen worden mits een bordes van minimum ca. 0,8 m x 0,6 m aanwezig is op max. 3 m ten opzichte van het maaiveld.
De te gebruiken ramen dienen minstens een nuttige doorgang te hebben van ca. 0,8 x 0,6 m.
De af te leggen weg, vanaf iedere plaats in het gebouw, mag niet groter zijn dan 30 m tot de eerste vluchtmogelijkheid en 60 m tot de tweede vluchtmogelijkheid. De lengte van de doodlopende delen van de evacuatiewegen mag niet meer bedragen dan 15 m.
De toegang tot elke uitgang, moet veilig en vlot kunnen gebeuren. De aansluiting aan elke trap of ladder moet veilig zijn:
a) voor nieuwe kamerwoningen vanaf 1 november 2025 geldt:
- de toegang tot een trap of ladder gebeurt via een bordes van min. ca. 0,8 x 0,6 m, voorzien van een leuning;
- bij gebruik van ladders mogen maximaal 3 bouwlagen verbonden worden zonder gebruik van een rust-/tussenbordes;
- het evacuatietraject dient verlicht met veiligheidsverlichting én functionele verlichting.
b) voor bestaande kamerwoningen gelden voormelde bepalingen uiterlijk vanaf 1 november 2035.

2.4.2 Evacuatieruimten
§1. Algemeen
De kamers en andere lokalen waar huurders vertoeven, moeten naar buiten uitgeven ofwel rechtstreeks ofwel via een evacuatieweg.
Buiten moet men zich kunnen verwijderen weg van het gebouw.

§2. Wanden van de evacuatiewegen
De binnenwanden van evacuatiewegen moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel een brandweerstand EI60 (EI30 bij enkel gelijkvloerse bouwlaag) hebben. De toegangsdeuren van de andere lokalen dan kamers (uitgezonderd sanitair) tot de evacuatiewegen moeten zelfsluitend of bij brand zelfsluitend zijn met brandweerstand EI130.

§3. Binnentrappenhuizen
Elke binnentrap die verschillende compartimenten verbindt, moet ommuurd worden.
Voor de inrichting van de categorie 1 mogen de muren en toegangsdeuren van de kamers de ommuring vormen.
De binnenwanden van de trappenhuizen moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende minima:
- voor de categorieën 1: EI30;
- voor de andere categorieën: EI60.
De trappenhuizen geven toegang tot een evacuatieniveau. De trappenhuizen die toegang geven tot de ondergrondse verdiepingen mogen niet rechtstreeks in het verlengde liggen van deze die dienen voor verdiepingen boven een evacuatieniveau.
Dit sluit niet uit dat het ene trappenhuis boven het andere mag liggen, mits de wanden die ze scheiden voldoen aan de voorwaarden vereist voor de wanden van de trappenhuizen.
De toegang tot de trappenhuizen geschiedt voor de categorie 2 via een branddeur EI130 zelfsluitende of bij brand zelfsluitend. Voor categorie 3 dienen twee dergelijke deuren voorzien in een sas met wanden EI60 en een oppervlakte van minimum 2 m².

§4. Buitentrappen als evacuatiewegen
Onverminderd de bepalingen van §1 gelden voor de buitentrappen volgende voorwaarden:
- maximum helling 45°;
- minimum nuttige breedte 0,60 m;
- aantrede minimum 0,10 m;
- optrede maximum 0,20 m;
- treden moeten antislip uitgevoerd worden;
- moeten vervaardigd worden uit onbrandbare materialen;
- voorzien worden van leuningen langs beide zijden van trap.

§ 5. Buitenladders
De buitenladders moeten stevig bevestigd zijn. Zij mogen vast of uitklapbaar zijn.
Ze moeten uitgeven op een plaats waar de gebruikers zich in veiligheid kunnen stellen.
De tussenafstand van de treden, as op as gemeten, moet 25 à 30 cm bedragen. De breedte moet minstens 40 cm zijn.
De bovenste trede moet zich minimum 1 m boven het hoogste toegangsniveau van de ladder bevinden.
De tussenafstand tussen de muren en de ladder bedraagt minstens 20 cm.
Een valbeveiliging dient steeds voorzien, indien dit niet kan gerealiseerd worden door de afstand tussen muur en ladder, dient een specifieke kooibeveiliging aangebracht.

2.5 BIJZONDERE LOKALEN
2.5.1 Parkeerruimten
De parkeerruimten moeten afgescheiden worden van de andere lokalen van het gebouw door wanden met EI60 of bestaande uit metselwerk of beton en zelfsluitende deuren met een brandweerstand EI130.

2.6 VEILIGHEIDSUITRUSTING
2.6.1 Waarschuwing, alarm, detectie
§1. Waarschuwing en alarm
De waarschuwing- en alarmseinen of -berichten moeten door alle betrokken personen kunnen opgevangen worden en mogen niet met elkaar noch met andere seinen verward kunnen worden.

§2. Automatische branddetectie
De uitbating is uitgerust met een passende automatische branddetectie-installatie van het type totale bewaking. Die automatische branddetectie-installatie is ontworpen en uitgevoerd volgende de regels van goed vakmanschap.
Waar doormelding vereist is, dient dit automatisch via een overwaakt systeem met meldkamer (24/7 bewaking).

2.7 EISEN OP GEBIED VAN REACTIE BIJ BRAND
De eisen die opgenomen zijn in volgende tabel dienen toegepast te worden voor nieuwe bekledingen of wanneer de bestaande bekledingen worden vervangen.

 

vloerbekledingen

vlottende en vaste bekledingen van
verticale wanden

bekledingen van plafonds en
valse plafonds

technische lokalen
collectieve keukens
liftmachinekamers
en liftschachten

AO
A2FL-s2

AO
A2-s3, d0

AO

A2-s3, d0

evacuatiewegen
binnentrappenhuizen
liftkooien
huiskeukens

A2
CFL-s1

A1
C-s1, d2

A1
C-s1, d0

andere gemeenschappelijke ruimtes, uitgezonderd sanitaire ruimtes

A3
CFL-s2

A2
C-s2, d2

A1
C-s2, d0


2.8 UITBATINGSVOORSCHRIFTEN
De permanente maatregelen die in het kader van artikel 1.8.4 door de uitbater genomen worden, moeten vermeld worden in een huishoudelijk reglement.
De huurders moeten, bij inschrijving en het personeel, bij indienstneming, alsook periodiek en ten minste één maal per jaar ingelicht worden over het bestaan en gebruik van de verschillende vluchtwegen, melding-, waarschuwing- en alarminstallatie, blusinrichtingen, … Deze moeten te allen tijde vrij bereikbaar en gebruiksklaar gehouden worden.
De goede werking van zelfsluitende en bij brand zelfsluitende deuren mag niet verhinderd worden.
De opmerkingen die voorkomen in de processen-verbaal van de periodieke controles moeten onverwijld gevolgd worden door de nodige aanpassingen en verbeteringen.

2.9 ONDERHOUD EN CONTROLE
De technische uitrusting en de veiligheidsuitrusting van de inrichting moet in goede staat gehouden worden.
De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid die uitrusting door bevoegde personen periodiek onderhouden en controleren overeenkomstig de bijgevoegde tabel 1.
Deze data dienen eveneens bijgehouden te worden in een register.
Bovendien dient elke uitbreiding en wijziging van de technische en veiligheidsuitrusting te gebeuren volgens de regels van de kunst en van goed vakmanschap. Dit dient bevestigd door een nieuw verslag/attest.

2.10 UITZONDERINGEN
2.10.1 Beperkte kamerverhuur in private huisvesting
Voor een kamerwoning waar maximaal 3 éénpersoonskamers (of accommodatie voor max. 3 personen) verhuurd wordt en waarbij de verhuurder zelf in de kamerwoning woont, geldt enkel de Vlaamse verplichting inzake autonome rookdetectoren.

2.10.2 Beperkt nachtverblijf in jeugdlokalen, enkel op gelijkvloers of eerste bovengrondse verdieping van een gebouw
Voor jeugdlokalen waar tijdelijk overnacht wordt (max. 60 dagen per jaar) door georganiseerde jeugdgroepen onder begeleiding gelden, naast de reguliere voorwaarden voor het gebouw:
1. Voor elke ruimte waarin geslapen wordt, dienen 2 onafhankelijke vluchtwegen beschikbaar te zijn (de ene blijft bruikbaar als de andere onbruikbaar wordt).
- De eerste evacuatiemogelijkheid is de normale uitgang.
- Als tweede evacuatiemogelijkheid worden de volgende oplossingen aanvaard:

1) een tweede binnentrap of een buitentrap;
2) een al of niet uitklapbare buitenladder;
3) een opengaand raam dat een vlotte evacuatie toelaat (nuttige doorgang min. ca. 0,6 x 0,8 m) voor kamers op het gelijkvloers;
4) een buitendeur.

2. De bezetting van elke slaapruimte wordt bepaald op basis van 2 m² per persoon, met een maximum van 50 personen.
3. Elke ruimte waar geslapen wordt, mag geen brandgevaarlijke activiteiten bevatten (bv. koken, open haard, …).
4. Branddetectie dient voorzien in alle gebruikte lokalen en van in elke slaapruimte tot aan beide vluchtmogelijkheden naar buiten.

3. DEEL BIJKOMENDE MAATREGELEN BIJ TIJDELIJKE CONSTRUCTIES
3.1 INDELING EN GEBRUIK
Volgende tijdelijke constructies vallen onder dit deel met bijkomende maatregelen: podia, tribunes, tenten, kramen.
Indien één of meerdere van voormelde constructies deel uit maken van een groter gebeuren, dan dient dit in zijn geheel beoordeeld in een afzonderlijk veiligheidsdocument, waarbij bijkomende regels kunnen van toepassing zijn.

3.2 INPLANTING
Voor tijdelijke constructies (tenten, kramen,…) gelden volgende afstandsregels;
- De onderlinge afstand tussen kramen moet min. 1 m zijn.
- Afstand tot gevels van derden met brandweerstand EI60 of uit vol metselwerk/beton: minimum 1 m.
- Afstand tot gevels van derden zonder EI60 of uit niet vol metselwerk of beton: min. 4 m voor kraampjes met brandrisico.
De tijdelijke constructies mogen de (nood-)uitgangen en evacuatiewegen van derden niet belemmeren.
Bewoonde panden moeten bij tijdelijke constructies toegankelijk blijven voor de hulpdiensten.

3.3 CONSTRUCTIE EN COMPARTIMENTERING
De stabiliteit dient steeds gewaarborgd, ook bij extra belasting door weersinvloeden (wind, sneeuw,…).
De nodige maatregelen dienen hiertoe genomen en desgevallend bijgestuurd.
Dit dient aangetoond:
- voor een capaciteit tot 1 000 personen of een gecumuleerde gebruikte oppervlakte vanaf 100 m²: door de constructeur of plaatser;
- voor een capaciteit vanaf 1 000 personen of een gecumuleerde gebruikte oppervlakte vanaf 500 m² of bij meerdere bouwlagen: door een keuringsorganisme.
Het verslag dient gunstig te zijn voor minstens 3 aspecten:

1. de plaatsing/opstelling: referentie is het bouwboek van de fabrikant horend bij een tent/tijdelijke constructie;
2. de lasten: eigen gewicht, gebruikslasten, wind- en sneeuwbelasting;
3. brandreactie van de brandbare materialen vervaardigd of bekleed met materialen brandklasse min. A2 (Belgisch), M2 (Frans) of C (Europees).


3.4 EVACUATIE
De nodige evacuatieruimte rond elke tijdelijke opstelling moet steeds gewaarborgd blijven.

3.5 BIJZONDERE RUIMTES EN INSTALLATIES
Ter bescherming tegen de risico’s verbonden aan installaties of technieken dienen de nodige maatregelen genomen. Dit moet blijken uit de risicoanalyse, regels van goede praktijk, instructies en positieve/geldige keuringsverslagen of rapporten.
Een minimumafstand van 4 m dient steeds behouden tussen de publiek toegankelijke ruimtes en technische voorzieningen (of eraan gekoppelde activiteiten) zoals stroomvoorziening, verwarming, verlichting, koken, gas.

3.6 VEILIGHEIDSUITRUSTING
Voor tenten en afgesloten terreinen kan als alarmsysteem gelden:
- tot 500 personen: de klankinstallatie;
- tot 1 000 personen: de klankinstallatie met als back-up megafoon(s);
- boven 1 000 personen of bij meerdere bouwlagen: de klankinstallatie met autonome stroombron.


TABEL 1: PERIODIEKE CONTROLES

voorwerp

gebouw
kamers

tenten
terreinen

 

inhoud

Periodiciteit

Uitvoerder

Periodiciteit
(max. j)

Uitvoerder

Hoogspanning

conf.

jaarlijks

EDTC

-

-

Laagspanning
(gebouw/stroomgroep)

conf.

5-jaarlijks

EDTC

werk.

EDTC

Veiligheidsverlichting
(lichtsterkte)

conf.

indienstname 
en wijziging

EDTC

-

-

Veiligheidsverlichting

werk.
aut.

jaarlijks

BP

werk.

BP

Verwarming (gas)

werk.

2-jaarlijks

BI

werk.

BI

Verwarming (mazout, vast)

werk.

jaarlijks

BI

werk.

BI

Schoorsteen (mazout, vast)

werk.

jaarlijks

BI

-

-

Gasdichtheid

conf.

4-jaarlijks

BI

werk.

BI

Waarschuwing & alarm

werk.

jaarlijks

BI

werk.

BP

Branddetectie
(incl. sturingen)

conf.

indienstname 
en wijziging

EDTC

-

-

Branddetectie
(incl. sturingen)

werk.

jaarlijks

BI

-

-

Blustoestellen

werk.

jaarlijks

BI

jaarlijks

-

Checklist goede staat en werking:
- deursluiters
- blusmiddelen
- veiligheidsverlichting
- rookkoepel
- dampkappen
- …

werk.

continu

BP

-

-


EDTC = erkende dienst voor technische controles (‘erkend organisme’) 
BI = bevoegd installateur 
BP = bevoegd persoon (aangeduid door de uitbater/organisator/eigenaar)
conf. = conformiteit met de geldende voorschriften/normen 
werk. = goede werking bij gebruik
aut. = autonomie

Artikel 2
§1. Deze beslissing vervangt integraal bijlage 1 bij de algemene politieverordening en treedt in werking per 13 oktober 2025.
§2. Het college van burgemeester en schepenen wordt belast met de verdere uitvoering van deze beslissing.